In deze aflevering van Orgelpunt treden vier hoofdpersonen voor het voetlicht. Vier onvergelijkbare grootheden verspreid over verschillende eeuwen, met verschillende specialiteiten en toch zitten ze in hetzelfde programma. Presentator Rik Mbengue stelt hen voor. Allereerst, de Rus Sergev Rachmaninov (1873-1943), componist, pianist, dirigent en muziekpedagoog. Ten tweede, Niccolò Paganini (1782-1840) (afbeelding midden), legendarisch en virtuoos violist en tevens componist uit Italië. Als derde, Cameron Carpenter (1981) (afbeelding onder) uit Amerika, organist, componist en showman. Last but not least, Johan S. Bach (1685-1750), de Duitse componist, organist, klavecinist, violist en dirigent. Vier toonaangevende musici uit de 18e, 19e en 20ste eeuw tezamen binnen één programma in de 21ste eeuw.
Rachmaninov en Paganini
In de zomer van 1934 componeert Rachmaninov de rapsodie op een Thema van Paganini voor Piano en Orkest, opus 43. Bij de première zit hij zelf achter de vleugel en wordt hij begeleid door het Philadelphia Orchestra. Het stuk bestaat uit 24 variaties op de vierentwintigste en laatste capriccio van Paganini voor viool, dat meer componisten heeft geïnspireerd. Over Paganini, bijgenaamd de 'duivelsviolist', doet tijdens zijn leven het gerucht de ronde dat hij zijn ziel aan de duivel heeft verkocht en in ruil daarvoor fabelachtig kan viool spelen. Tegenwoordig zouden wij hem een populaire rockstar noemen want net als veel beroemde rocksterren na hem, leeft hij een leven vol gokken, alcohol en seks. Paganini is een opvallende man, met holle wangen, een bleke huid en dunne lippen. Hij heeft lange dunne vingers en omdat hij zonder bladmuziek speelt, fladdert hij over op het podium. Dat levert hem dan de bijnaam ‘Rubberman’ op. Zijn ongebruikelijke vingerlengte zorgt ervoor dat hij drie octaven in één handbereik kan pakken en hem in staat stelt wel twaalf noten per seconde te spelen.
Cameron Carpenter
Een van de musici die zich heeft gewaagd aan de rapsodie, opus 43, is de 39-jarige organist Cameron Carpenter. Hij speelt het stuk op zijn eigen International Touring Organ (ITO), een digitaal, barok theaterorgel van twee miljoen dollar, dat door 48 speakers versterkt wordt en gemakkelijk met een vrachtwagen verplaatst kan worden. Van deze rapsodie heeft Carpenter een transcriptie geschreven van piano naar orgel. De orkest partituren zijn hierbij origineel gebleven maar aan de pianomuziek heeft hij wel gesleuteld. Waar de piano bijvoorbeeld plekken in octaven moet spelen, heeft Carpenter dat veranderd naar een pedaal solo. Octaven spelen op orgel heeft namelijk weinig toegevoegde waarde, omdat er al meerdere octaven verstopt zitten in de klank van het orgel.
Johan S. Bach
Via Carpenter en het ITO-orgel en stappen we over naar het alom bekende werk van Bach met zijn Passacaglia en Fuga in C klein, BWV 582. Bach had in zijn tijd uiteraard onmogelijk kunnen bevroeden hoe het ruim 250 jaar later zou kunnen klinken, maar in de handen van Carpenter levert het een spectaculaire uitvoering op. De ornamenten vliegen je om de oren en bij elke variatie is er wel een andere registratie te horen. Maar die veranderingen in registratie vergroten wel de subtiele details in dit werk uit. Aan het einde van de fuga is in het allerlaatste slotakkoord zelfs nog een 64 voet in de laagste C van het pedaal te horen. Bij een traditioneel orgel zou dat een pijp van bijna 20 meter betekenen.